Ongemakkelijk zit ik op het stoeltje waarvan de zitting net zo hoog is als mijn kuit. Een half jaar geleden zat ik op dezelfde plek. Ook toen sloeg ik mijn ogen neer bij het horen van de stem van de meester, die me had opgeroepen langs te komen. We moesten praten, zei hij. Over mijn zoon.
Als ik tegenover hem zit – dit keer zit mijn man naast me - vertelt hij wat we al weten. ‘Wanneer ik hem iets vraag,’ begint de meester, ‘weet ik nooit of het bij hem aankomt.’ Mijn man en ik reageren niet en wachten tot hij verder praat. ‘Vraag ik hem zijn rekenboek te pakken, dan zit hij een minuut later met zijn taalboek voor zich op tafel,’ legt de meester uit. ‘Zijn gedachten zijn bij honderd dingen tegelijk. Focussen vindt hij lastig.’ Met een knik laat ik weten dat het voorbeeld treffend is. Dat is mijn zoon. Erger nog. Dat ben ik.
Naast me zit mijn man. We kijken elkaar niet aan, maar ik weet dat we hetzelfde denken. Hoe vaak bel ik hem niet, terwijl hij nog geen uur daarvoor heeft verteld dat hij in vergadering gaat. Hoe vaak staat er een bord op tafel, terwijl hij heeft gezegd ’s dat hij avonds een afspraak heeft. En hoe vaak ben ik naar de klas van mijn zoon gefietst, omdat ik dacht dat de jongste zijn huissleutel naar school had meegenomen, terwijl ik die zelf op ons geheime plekje had verstopt.
Ik voel de blik van de meester op mij rusten en mijn schouders zakken steeds dieper in. ‘Je beschrijft zijn persoonlijkheid,’ merkt mijn man op, ‘die verander je niet.’ Als onze blikken elkaar kruisen ontschiet mij een zenuwachtig lachje. ‘Hoe kunnen we hem helpen om met zijn persoonlijkheid het beste uit zichzelf te halen?’ Ja, knik ik instemmend. Hoe?
Geduldig legt de meester uit hoe hij denkt dat we met ons mannetje, die het eigenlijk heel goed doet, om kunnen gaan. Bij de positieve verhalen over mijn zoon veer ik trots op. Ja, dat is hij ook!
Aan het eind van het gesprek beloven mijn man en ik, ons best te doen, en onze zoon zo goed mogelijk voor te bereiden op het volgend schooljaar. ‘En succes met de sleutel,’ zegt de meester nog als hij mijn hand schut. De pretlichtjes in zijn ogen maken zijn gezicht vriendelijk. Mijn man kijkt me niet-begrijpend aan. ‘Sleutel?’ vraagt hij. ‘Ja, ik ben wel eens… Ach laat maar.’
Ik zit nog niet thuis achter mijn computer, of ik word gebeld door een vriendin. Mijn zoon is zijn fietssleutel kwijt. Of ik een reserve heb? Met een zucht stap ik in de auto en rijd opnieuw naar school. Misschien heeft de meester de sleutel wel gevonden?
Deze column is geplaatst in het Amstelveens Nieuwsblad. Meer columns lezen van Jacobine van den Hoek? Bekijk haar website www.jacobinevandenhoek.nl of volg haar op Facebook of Twitter.
Comments